Historisch gezien heeft zich in de vorige eeuw naast de van
oudsher bestaande mantelzorg een uitgebreid netwerk van professionele
zorgvoorzieningen ontwikkeld. De mantelzorg heeft zich echter
gehandhaafd als essentieel onderdeel in de zorgverlening en kent
momenteel drie brede functiegebieden: praktische instrumentele
ondersteuning, psychosociale ondersteuning en management- en
begeleidingstaken. Naarmate de zorgbelasting van de mantelzorger
zwaarder wordt vanwege een toenemende hulpbehoefte van de verzorgde komt
de mantelzorger voor dilemma’s te staan en moeten keuzen worden gemaakt.
De grenzen aan de mantelzorg moeten in die zin goed bewaakt worden,
enerzijds is dit aan de mantelzorger, anderzijds kan de professionele
hulpverlener hierbij een rol spelen. Onderling respect voor ieders
bijdrage is daarbij een eerste vereiste.
Zorgen voor elkaar
Mensen maken doorgaans deel uit van diverse sociale
verbanden van min of meer persoonlijke relaties. Te denken valt aan
familieverbanden, netwerken van buren en kringen van vrienden en
collega’s. Dergelijke verbanden komen tot stand op basis van
verwantschap, nabijheid en/of onderlinge verbondenheid en waardering. De
verbondenheid kan zich uiten in emotionele betrokkenheid, iets voor
elkaar over hebben en elkaar van advies dienen. Deze vormen van
onderlinge uitwisseling hebben een grote vanzelfsprekendheid, maar
wanneer ze niet aan de verwachtingen voldoen, kunnen ze gemakkelijk
gevoelens van teleurstelling teweegbrengen. De laatste decennia hebben
talloze onderzoeken uitgewezen dat deelnemen aan dergelijke verbanden
een essentiële voorwaarde is voor sociaal en emotioneel welbevinden.1
In zijn algemeenheid moeten we dus zeggen dat goed
functionerende sociale verbanden bijdragen aan het welbevinden van de
deelnemers. In elk van deze verbanden komt het voor dat iemand op een of
meer gebieden afhankelijk wordt en niet meer volwaardig kan meedoen in
de uitwisseling van onderlinge diensten. Meestal zullen andere
deelnemers hun best doen om dat te compenseren. We spreken dan van
informele zorg ofwel mantelzorg: de onbetaalde zorg die op grond van de
relatie tussen deelnemers in sociale verbanden onderling wordt
uitgewisseld.2 Hattinga
Verschure, die de – typisch Nederlandse – term ‘mantelzorg’
introduceerde, gaf de volgende definitie:
‘Mantelzorg is alle zorg die genoten in een klein
sociaal netwerk aan elkaar geven op basis van vanzelfsprekendheid en
bereidheid tot wederkerigheid’.3,4
Door de eeuwen heen zijn hulpbehoevenden als
vanzelfsprekend door hun naasten geholpen. Sommige mensen echter, die op
zichzelf leefden of geïsoleerd geraakt waren, werden afhankelijk van
hulporganisaties, opgericht door kerken of lokale overheden, of takelden
af in eenzaamheid en verval. De vanzelfsprekendheden van deze
traditionele samenleving hebben echter hun vanzelfsprekendheid verloren,
en dat geldt ook voor de verzorging van hulpbehoevende familie, buren of
vrienden. Hoewel slechts weinigen in onze samenleving zich volledig
distantiëren van elke zorgplicht, heeft de zorg die men wil of kan
inzetten variabele grenzen gekregen. Sommigen nemen de redenen om zich
aan de zorg te onttrekken zeer ruim, terwijl anderen een uiterste
zorginspanning nog steeds als vanzelfsprekend ervaren. Het teloorgaan
van de algemene vanzelfsprekendheid heeft ertoe geleid dat de grenzen
van de mantelzorg die geleverd wordt veelal de uitkomst zijn van een
onderhandelingsproces.
De ontwikkeling van professionele zorg
In de loop van de twintigste eeuw heeft de
nationale overheid de ontwikkeling van aanvullende zorgvoorzieningen –
eeuwenlang een kwestie van particulier initiatief en van lokale
overheden – aan zich getrokken en daartoe wetgeving ontworpen en
alternatieve hulpbronnen in het leven geroepen. Het adequaat in
wetgeving en praktische regelgeving vastleggen van een publiek
zorgbestel is echter een complexe aangelegenheid gebleken. Bovendien
roept deze ontwikkeling de vraag op wat de afbakening is van het
publieke zorgbestel ten opzichte van het primaire zorgproces dat
familie, buren of vrienden voor hun rekening nemen. In de moderne,
technologisch hoogontwikkelde verzorgingsstaat moet deze primaire zorg
functioneren in samenhang met een enorm gedifferentieerd professioneel
zorgveld. Mede door toedoen van de overheid is de maatschappelijke zorg-
en dienstverlening in de vorige eeuw sterk geprofessionaliseerd en
gespecialiseerd. Met het oog op de zeer gevarieerde zorgbehoefte in de
samenleving is een rijke scala van alternatieve hulpbronnen ontstaan,
die niet meer zijn weg te denken uit het dagelijks leven. Talloze
groepen zorgbehoevenden zouden volledig ontredderd zijn wanneer er
substantieel gekort zou worden op deze professionele hulporganisaties.
Bij de uitvoering van hun taken krijgen die hulporganisaties te maken
met de mantelzorgers die de eerste nood bij de zorgvrager gelenigd
hebben. Het streven om de zorgvrager zo goed mogelijk van dienst te
zijn, vraagt om wederzijdse afstemming, wederzijds respect en onderlinge
samenwerking tussen de praktische, informele mantelzorg en de
deskundigheid en professionaliteit van de formele verzorgers.
Drie functiegebieden
Men onderscheidt momenteel in grote lijnen drie
functiegebieden van de mantelzorg: praktische instrumentele
ondersteuning, psychosociale ondersteuning en management- en
begeleidingstaken. We spreken van ‘functiegebieden’ omdat de
activiteiten die er onder vallen zeer gedifferentieerd zijn en een
enorme variatie vertonen. De aard en de intensiteit van de ondersteuning
die de mantelzorg moet bieden hangt natuurlijk van de situatie van de
zorgbehoevende af. Meestal begint mantelzorg met beperkte, min of meer
incidentele activiteiten, zoals een paar keer per jaar de ramen wassen,
en worden die activiteiten geleidelijk intensiever , frequenter en
ingrijpender. Als langdurige zorg, intensieve zorg of een specifieke
zorg- of verpleegdeskundigheid nodig is, kan de zorgbehoevende in
aanmerking komen voor professionele ondersteuning op een van de drie
genoemde gebieden. Zij laten zich als volgt kenschetsen.5
Praktische instrumentele ondersteuning
Praktische instrumentele ondersteuning omvat een
scala van ondersteunende activiteiten in het huishouden (ramen wassen,
bedden verschonen, stofzuigen, de was doen, koken, vuilnisbak buiten
zetten), het onderhoud van woning en tuin (sloten repareren,
stopcontacten maken, bollen planten, wieden, spitten) en persoonlijke
verzorging (wassen, in bad gaan, nagels knippen, toiletgang enzovoort).
Wanneer het aankomt op langdurige persoonlijke verzorging – dit wordt
ook wel ‘lijfgebonden zorg’ genoemd –, wordt in de meeste gevallen
professionele thuiszorg ingeschakeld. Bij huishoudelijke activiteiten en
klussen kunnen soms bekenden of buren worden ingeschakeld, zodat niet
alles op de schouder van één mantelzorger neerkomt. De navolgende
voorbeelden maken duidelijk dat het vrijwel steeds activiteiten betreft
die noodzakelijk zijn om een zelfstandig huishouden te kunnen blijven
voeren.
Voor de mantelzorger hebben deze activiteiten
uiteenlopende consequenties. Belangrijk is het onderscheid tussen
incidentele en structurele activiteiten: een stopcontact repareren doet
zich incidenteel voor, bedden verschonen moet regelmatig gebeuren, hulp
bij het aantrekken van steunkousen is dagelijks nodig. Belangrijk is ook
of de mantelzorger zelf kan bepalen wanneer hij de ondersteuning levert,
en of een bepaalde taak in principe steeds door dezelfde mantelzorger
verricht moet worden of niet. Bij meer structurele taken speelt ook de
reisafstand een rol. Het is vrijwel onmogelijk om iemand dagelijks uit
bed en weer in bed te helpen wanneer deze op enige afstand woont, maar
anderzijds kan het goed haalbaar zijn om wekelijks de boodschappen voor
hem te doen. Uit onderzoek blijkt dat een reistijd van dertig tot zestig
minuten in veel gevallen nog hanteerbaar is. Bij grotere afstanden neemt
de mantelzorg echt af.
Psychosociale ondersteuning
De psychosociale ondersteuning betreft de
emotionele behoeften, de aandacht in geval van isolement, eenzaamheid,
depressie en/of rouwverwerking. Ook de opvang bij gedragsstoornissen kan
ertoe gerekend worden. Men kan zorgbehoevenden psychosociale
ondersteuning geven door ze te bezoeken, problemen met hen te bespreken
of recreatieve activiteiten te ondernemen (wandelen, film, toneel,
muziek). Regelmatig contact per telefoon of e-mail kan ook al waardevol
zijn.
Management- en begeleidingstaken
Onder deze noemer vallen velerlei, soms
tijdrovende, activiteiten, waaronder toezien op het beheer van de
woning, het regelen van financiële zaken en betalingen, het nalopen en
controleren van verzekeringen, afspraken maken met en meegaan naar
huisarts of specialist, en vervoer regelen voor dagbehandeling en/of
fysiotherapeut. Belangrijk zijn ook de taak om de veiligheid in het oog
te houden en de taak om vervoer te regelen voor bezoek aan familie of
vrienden. Wanneer de zorgbehoevende aan een rolstoel gebonden is, worden
al deze taken extra intensief
De primaire mantelzorger
Het maakt een groot verschil of mantelzorger en
zorgbehoevende het huishouden delen of niet. De inwonende mantelzorger
heeft in feite zeven dagen per week 24 uur per dag ‘dienst’, tenzij er
voorzieningen zijn getroffen om hem te ontlasten via vervanging,
respijtzorg of opvang in dagbehandeling. De inwonende mantelzorger is
doorgaans de primaire mantelzorger: degene die de mantelzorg coördineert
en de externe contacten met professionele zorginstellingen behartigt
voor zover de hulpbehoevende zelf dat niet meer kan. Als er geen
inwonende mantelzorger is, tekent zich meestal in een vroeg stadium een
rolverdeling af. Degene die de eerste mantelzorgtaken op zich neemt,
komt dan in de positie van primaire mantelzorger of ‘informele
zorgcoördinator’. Was het vroeger vaak een ongehuwde dochter,
tegenwoordig hangt dat af van de aard van de ondersteuning die nodig is
en is de reisafstand meestal de doorslaggevende factor.
Grenzen stellen
In het nu volgende voorbeeld worden vele van
bovengenoemde aspecten geïllustreerd, maar komen ook de dilemma’s om de
hoek kijken.
Een dochter van 60 jaar maakt het mogelijk dat haar
moeder van 85 nog zelfstandig woont door diverse keren per week
huishoudelijke taken te verrichten, haar regelmatig te begeleiden naar
de huisarts en de administratie bij te houden. De situatie is
eigenlijk al uit de hand gelopen, want oorspronkelijk kwam de dochter
maar een dag in de week om te poetsen en te regelen. Wanneer moeder
geleidelijk verder achteruitgaat en op een gegeven moment bij een val
in huis haar heup breekt, dringt het dilemma zich plotseling in alle
hevigheid op. De dochter vraagt zich af: kan ik nog langer doorgaan of
is het nu het moment om uit te zien naar een intramurale verzorging?
Tegen beide keuzes heeft zij grote bezwaren.
Er zijn een aantal redenen waarom het moeilijk is de
mantelzorg te beëindigen. Om te beginnen is ze voor moeder gaan zorgen
omdat ze het idee onverdraaglijk vond dat moeder in een intramurale
zorginstelling terecht zou komen. Ze voelt een behoorlijke weerstand
om van die beslissing terug te komen. Vervolgens moet zij haar keuze
verdedigen tegenover haar omgeving, met name de broers en zussen die
gelukkig waren met het feit dat zij tot nu toe het leeuwendeel van de
zorg op zich nam. Weliswaar zijn haar partner en haar kinderen
ingenomen met haar besluit om te stoppen, maar anderzijds (dit komt
niet zelden voor) stimuleren ze haar om toch door te gaan, en ze
bieden zelfs aan om het een of ander over te nemen. Het lastigste
probleem voor de dochter is wellicht nog, dat zij bij moeder moet
aankaarten dat het niet langer gaat. Immers, moeder wil graag zo lang
mogelijk zelfstandig blijven wonen en wil weliswaar niet dwingend
overkomen, maar kent haar dochters zwakke plekken inmiddels goed
genoeg om haar beslissing te beïnvloeden. Als mantelzorger moet je
sterk in je schoenen staan.
Maar ook voortzetten van de zorg voor moeder is
bezwaarlijk. Naarmate de zorgtaken zwaarder worden, nemen de risico’s
toe: dat de ondersteuning vanuit de omgeving tekort schiet, dat zij
overbelast raakt, dat er conflicten ontstaan met haar partner en
kinderen, dat zij te vaak geïrriteerd raakt zodat ook de relatie met
haar moeder verslechtert – zelfs het risico van ouderenmishandeling is
niet uit te sluiten. Als ze ervoor kiest voor moeder te blijven
zorgen, zal ze zich schuldig gaan voelen omdat zij tekort schiet
jegens haar partner en kinderen, zich zorgen gaan maken over haar
eigen gezondheid, zich misschien ook gaan schamen omdat ze gezwicht is
voor morele druk.
Dit voorbeeld demonstreert dat mantelzorgers al in
een vroeg stadium moeten leren grenzen te stellen. Elk van de genoemde
elementen draagt bij tot het fundamentele dilemma waarin de mantelzorger
steeds verder verstrikt kan raken, en dat zich meestal niet slechts
eenmaal voordoet maar steeds opnieuw en steeds knellender.
Een zorgsituatie is gulzig. Op den duur wordt de
zorgbehoefte grenzeloos en moet de mantelzorger zichzelf grenzen
opleggen en uitzien naar mogelijkheden om onderdelen van de zorg uit te
besteden. Wellicht kunnen bepaalde huishoudelijke taken uitbesteed
worden aan vrienden, buren of familie. Kan iemand die goed is in
administratie de financiën beheren of kan een vrijwilliger voor klussen
worden ingeschakeld. Zij die over voldoende middelen beschikken kunnen
deze vormen van ondersteuning natuurlijk ook inhuren. Waar het om gaat
is dat de (primaire) mantelzorger tijdig zijn grenzen moet leren stellen
en tijdig moet uitzien naar mogelijkheden om de zorg te verdelen.
Immers, de echte grenzen worden zonder meer bereikt, vroeger of later.
Mantelzorgondersteuners spreken in dit verband van de noodzakelijke
emancipatie van de mantelzorger.
Keuzes en dilemma’s
Bovenstaand voorbeeld laat zien dat het
fundamentele dilemma van de mantelzorger gezien moet worden in de
context van onze huidige samenleving. Juist daar waar mantelzorg zijn
vanzelfsprekendheid heeft verloren en een aangelegenheid is geworden die
om een verantwoorde keuze vraagt, blijkt een rationele afweging van
voors en tegens in de eigen situatie uiterst lastig en gecompliceerd.
Achter elk dilemma ligt vaak weer een nieuw dilemma. De laatste decennia
is gebleken dat langdurig en intensief zorgen voor naasten in de eigen
omgeving niet alleen maar de kwaliteit van leven bevordert. De
langdurige zorg voor een naaste is voor een aanzienlijk aantal mensen
een zware belasting, die op den duur de kwaliteit van leven aantast. Om
dit te voorkomen heeft de mantelzorger in situaties van intensieve zorg
recht op de inzet van professionals, om te voorkomen dat de kwaliteit
van hun leven onverantwoord daalt. Ook de overheid erkent expliciet dat
mantelzorg niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van leven van de
mantelzorger, en er is een zorgorganisatie die zich rechtstreeks en
primair richt op de mantelzorger: de mantelzorgondersteuners.
Mantelzorgondersteuners noemen als eerste dilemma
in hun werk de emancipatie van de mantelzorger. Zij zien zich regelmatig
gesteld voor de vraag of zij mantelzorgers mogen, c.q. moeten leren om
hun eigen grenzen aan te geven en voor zichzelf op te komen. Er blijken
steeds weer mantelzorgers te zijn voor wie dit niet vanzelfsprekend is
en die ervoor terugschrikken om de zorgvrager te confronteren met hun
grenzen. Natuurlijk kunnen mantelzorgondersteuners deze emancipatie niet
afdwingen; zij moeten zich voorlopig neerleggen bij de visie van de
mantelzorger als deze de hele zorg op zich wil nemen. Wellicht valt hier
op termijn nog bij te sturen.6
Mantelzorg en professionele zorg
Ziet de professional de mantelzorger als
medehulpverlener? Dat dit niet vanzelfsprekend is valt wellicht het best
te illustreren aan de veranderingen in de geestelijke gezondheidszorg.
Drie dilemma’s zijn daar al jaren concreet aan de orde: moeten
familieleden betrokken worden bij de behandeling, kunnen familieleden
aangesproken worden op hun zorgtaken en hoort het wel bij de taak van
een hulpverlener om uitgebreid aandacht te besteden aan vragen van de
familie? Hier is de emancipatie van de mantelzorger duidelijk al verder
voortgeschreden. Mantelzorgers zijn zich gaan organiseren om druk uit te
oefenen en aandacht voor hun problemen te claimen. Daarbij hebben ze ook
hun eigen aanbod geschapen in de vorm van telefonische hulplijnen en
lotgenotengroepen. Ook het recht om niet te zorgen is expliciet aan de
orde gesteld.
Geelen, van Weeghel en Cuijpers gaan uitgebreider
in op deze drie dilemma’s tegen de achtergrond van
de vermaatschappelijking en extramuralisering in het ggz-beleid.7
Het past in dit beleid dat de cliënt aanspraak kan maken op de rechten
die iedere burger heeft en op een zo zelfstandig mogelijk bestaan. Voor
veel cliënten zijn dit uiteraard belangrijke verbeteringen. Door de
extramuralisering komt het vaker voor dat cliënten bij een mantelzorger
intrekken of een zelfstandig bestaan opbouwen. Per saldo betekent dit
vaak een grotere betrokkenheid van de mantelzorger, en deze ondervindt
dan ook de schaduwkanten ervan.
De vraag of familieleden betrokken moeten worden
bij de behandeling van ggz-cliënten verdient een zorgvuldige afweging.
Het kan op gespannen voet staan met de rechten van de cliënt, met diens
privacy en/of autonomie. Schending van deze rechten bedreigt gemakkelijk
de vertrouwensrelatie tussen hulpverlener en cliënt. Toch is het
onvermijdelijk dat de mantelzorger bij de behandeling betrokken wordt
naarmate de onderlinge interactie tussen cliënt en mantelzorger als
gevolg van de extramuralisering intensiveert. Het kan daarbij gaan om
toezicht op medicijngebruik, op het nakomen van afspraken of om
aansporing tot activiteiten.
De vraag of familieleden aangesproken kunnen worden
op hun zorgtaken moet in het verlengde van het bovenstaande worden
bekeken. Zonder de instemming van de cliënt kan de hulpverlener hier
geen enkele actie ondernemen. Dat neemt niet weg dat het in een aantal
gevallen nodig is dat de hulpverlening de mantelzorger actief bij de
zorg betrekt – om het toch vaak kleine netwerk te behouden, om betere
interactievaardigheden te leren of om adequate zorgverlening vanuit de
omgeving te waarborgen. Mocht de cliënt daar bezwaar tegen aantekenen,
dan kan de hulpverlener in het kader van de behandeling nog proberen
deze bezwaren geleidelijk te ontzenuwen en op den duur de mantelzorger
als partner en bondgenoot in te schakelen. Moet de hulpverlener daarbij
ook aandacht hebben voor de behoeften van de mantelzorgers? Geelen, van
Weeghel en Cuijpers schrijven:
‘Onzes inziens hoort die aandacht er allereerst wel
te zijn, vanuit de preventieve taak van ggz-instellingen. Vermindering
van de emotionele belasting en spanning in verhoudingen – bijvoorbeeld
door middel van psycho-educatie – kan de kans op afbreuk van de
relatie tussen de cliënt en mantelzorger verkleinen en daardoor
terugval en heropname voorkomen’ (p. 136).7
De ggz laat dus enerzijds zien hoe cruciaal de
mantelzorg en de omgeving zijn, maar demonstreert anderzijds ook de
belasting die de mantelzorg met zich meebrengt en de voorzichtigheid en
het respect dat de omgang van de hulpverlener met de mantelzorger moet
kenmerken.
Kwaliteit van leven
Elke vorm van zorg is bedoeld om de kwaliteit van
het leven van de hulpbehoevende medemens te verbeteren. Dit geldt niet
alleen voor de primaire, onderlinge zorg tussen naasten maar ook voor de
zorg die wordt georganiseerd in de moderne verzorgingsstaat. In de loop
der tijd zijn allerlei groepen geïdentificeerd die een tekort aan
kwaliteit van leven hebben, en dat heeft er op zijn beurt toe geleid dat
er inmiddels een uitermate complex veld van zorgverlening is ontstaan,
waarbij elk gebiedje zijn eigen professionalisering, zijn eigen
organisatiekenmerken en zijn eigen standaarden en ambities heeft. Een
zorgstructuur die zo complex is, loopt voortdurend het risico de
optimale kwaliteit van leven in de weg te staan.
De erkenning van de bijdrage van de mantelzorger,
wiens functies relatief helder zijn afgebakend, kan er toe bijdragen dat
bij de professional meer oog ontstaat voor de differentiatie in ieders
bijdrage aan de zorg, hetgeen het onderlinge respect versterkt en een
betere samenwerking mogelijk maakt. Tot slot valt te wijzen op het feit
dat met deze erkenning van de rol van de mantelzorger ook de dyade van
zorgvrager en mantelzorger die zo cruciaal is in de zorgproces beter in
het vizier komt. Zowel zorgvrager als mantelzorger moeten zich gesteund
voelen door de professionele hulpverlener. Dan blijven zaken
bespreekbaar, kan samenwerking gedijen en afstemming opbloeien.
Literatuur
1
Knipscheer, C.P.M., Jong Gierveld, J. de, Tilburg, T.G.
van en Dykstra, P.A. (1995). Living Arrangements and
Social Networks of Older Adults. Amsterdam: VU University Press
2
Boer, A. de, (1994). Informele Zorg. Een verkenning van huidige
en toekomstige ontwikkelingen. Rijswijk:
scp
3
Hattinga Verschure, J.C.M. (1974). Het verschijnsel zorg. Lochem:
De Tijdstroom
4
Hattinga Verschure, J.C.M. (1987). Zelfredzame Ouderen.Lochem: De
Tijdstroom
5
Broese van Groenou, M (2002). Het persoonlijk netwerk van
ouderen. Pp. C. 1/3, 1-22, in Handboek Lokaal Ouderenwerk (losbladig),
Maarssen: Elsevier gezondheidszorg
6
Knipscheer, C.P.M. (2004). Dilemma’s in de mantelzorg. Utrecht:
nizw
Uitgeverij
|