Het veranderen van de kwantitatieve verhoudingen tussen
leeftijdsgroepen in onze samenleving maakt een fundamentele
heroverweging van het "intergenerationele contract” nodig.
Leeftijdscriteria voor volwassenwording, stemrecht, publiek pensioen
zijn niet heilig. Ook de leeftijd waarop de overheid
verantwoordelijkheid moet nemen om een redelijk minimum inkomen voor
mensen op gevorderde leeftijd te garanderen dient heroverwogen te
worden.
Het “ouder worden” is in de loop van de 20ste eeuw fors
veranderd.
Binnenkort bereikt 80% van de bevolking de 60 jarige leeftijd. Van hen
zal ongeveer 80 % de 80 jarige leeftijd bereiken. Het aantal
honderdjarigen verdubbelt elke 10 jaar. Over enkele decennia
is een kwart van de Nederlandse bevolking ouder
dan 65 jaar. Dit als gevolg van het dalend geboortetal en toename van de
levensverwachting.
Moeten wij
aan deze 4 miljoen 65-plussers dezelfde rechten toekennen als aan de
ruim 1 miljoen 65-plussers (9 % van de bevolking) die er in 1960 waren?
Mat andere woorden: kan het “inter-generationele contract” tussen oudere en jongere generaties
-kort na de Tweede Wereldoorlog een belangrijke legitimatie voor
financiering van de AOW- nog steeds als legitimatie gelden voor AOW-aanspraken van het oudste
kwart van de bevolking?
Stukje historie
Kort na de
Tweede Wereldoorlog heerste er in Nederland (in feite in heel de
westerse wereld) de overtuiging dat de jongere generaties een grote
verantwoordelijkheid hadden ten opzichte van de oudere generaties. Vanaf
eind 19e eeuw ontstonden er in bedrijven en bedrijfstakken particuliere
pensioenvoorzieningen, maar voor veel werknemers was er weinig of niets
geregeld. Vandaar dat na de Tweede Wereldoorlog de overheid in
samenwerking met de sociale partners een universele publieke ouderdoms-volksverzekering in het leven riep die vanaf 1972 een uitkering
garandeerde gelijk aan het minimumloon. In de financiering van deze
uitkering wordt voorzien door een premie betaling opgebracht door alle
werkenden (via omslagstelsel), zó de verantwoordelijkheid van de
jongere generaties voor de oudere generaties symboliserend. De aldus in
het leven geroepen volksverzekering is sindsdien niet fundamenteel
veranderd terwijl er zich met betrekking tot de bevolkingsgroep, waarvoor
deze was bestemd, zeer grote veranderingen hebben voltrokken.
Hier is de
vraag aan de orde of onder de huidige omstandigheden het
“intergenerationele contract” nog zo krachtig is dat dit de financiering
van de benodigde AOW middelen door de werkenden kan legitimeren? Indien
het antwoord nee is kan in twee richtingen een oplossing gezocht worden:
- de kosten omlaag brengen of
- de benodigde middelen elders halen?
Hier gaat u terug naar de startpagina |