Lever de hulp en zorg, waarbij
de hulpbehoevende in de eigen woning kan blijven wonen, op lokale basis
(wijk, gemeente, regio). De nieuwe WMO vormt daarvoor een goede
fundament, ook ten behoeve van ouderen. Het samenleven in woonbuurten en
het leveren van zorg bij mensen thuis zullen daarvoor beiden moeten
veranderen.Cliënten op het terrein van welzijn en zorg hebben
twee belangrijke prioriteiten gemeenschappelijk:
- Zij willen graag dat hun vraag serieus genomen wordt en
- zij willen graag zo lang mogelijk bediend worden in hun eigen
vertrouwde woonsituatie.
Beide wensen kunnen gezien worden als een uiting van de behoefte aan
"zorg op maat". Dit sluit
weer nauw aan bij de individualiseringstrend in zorg en dienstverlening.
Om aan beide prioriteiten tegemoet te kunnen komen moeten zowel aan
de kant van de burger als aan de kant van de voorzieningen enkele
belangrijke veranderingen doorgevoerd worden.
Bij de burger
Van de burger zal het maximum aan zelfredzaamheid gevraagd worden.
Dat wil zeggen: wie in
voorkomende noodgevallen zo lang mogelijk in de eigen woonsituatie
geholpen wil worden, moet de zorgvraag niet
omvangrijker laten zijn dan nodig
is.
Enkele voorbeelden:
- Tegenwoordig wordt veel informatie over voorzieningen, zorg en
welzijnsactiviteiten virtueel aangeboden. Je mag van
(toekomstige) cliënten verwachten dat zij
zich tijdig toerusten om daar optimaal gebruik van te
kunnen maken.
- Adequate voorzorgsmaatregelen met betrekking tot mobiliteit kunnen
de eigen zelfredzaamheid langer op niveau houden.
Bovendien zijn er diverse preventieve
maatregelen te bedenken die de veiligheid in en om het huis kunnen
bevorderen.
De burger moet zich realiseren dat het met
professionele hulp vrijwel onmogelijk is langdurig continue
dienstverlening (7 maal 24 uur) te verlenen in de
thuissituatie te verlenen. Om In
dit soort situaties een adequaat niveau van
dienstverlening te bereiken is
effectieve afstemming nodig tussen de
formele dienstverlening en de “informele omgeving”. Tot de
"informele omgeving"
kunnen behalve familieleden ook
buren, vrienden, vrijwilligers en/of
(ex)collega’s gerekend worden. Belangrijk is dat
ze op buurtniveau incidenteel beschikbaar zijn en min of meer vertrouwd
met de zorgvrager. Soms kunnen de bekende “plantenzorg”-contacten
(bij afwezigheid van enkele weken) tijdelijk geïntensiveerd worden, soms
organiseren buurten / buurtverenigingen een soort
informele hulpdienst of bieden mensen zich als
vrijwilliger aan. Een (in)formele zorgcoördinator is hierbij doorgaans
onontbeerlijk. Binnen het kader van de WMO zouden
gemeenten mogelijkheden moeten creëren om de ontwikkeling van dit soort
“buurtdiensten” te stimuleren.
|